<< Meer artikelen

De BIM Basis ILS 2 toepassen met Adomi

1 november 2021

Bestandsnaam

Hanteer een uniforme en consistente benaming van (aspect)modellen binnen het project.

Bijvoorbeeld: B-INS-WL , B-BWK-C

Via ‘Bestand > Exporteren > IFC’ kan er voor de export een naam worden opgegeven

Lokale positie

Coördineer onderling de lokale positie van het aspectmodel. Deze ligt vlakbij het nulpunt.

Het project nulpunt is in Adomi standaard ingesteld, dit punt is te herkennen aan het kruispunt van de X, Y en Z lijnen. Hiervan zijn de gestippelde lijnen de negatieve assen.

Bij import van een IFC-model, wordt het daarin aanwezige nulpunt overgenomen. Bij import van meerdere modellen wordt de instelling van het eerste model gebruikt voor elk volgende model. Afwijkende instellingen worden gemeld.

Bij export naar IFC wordt, indien aanwezig, de translatie en rotatie van het bronmodel toegepast.

Bouwlagen en naamgeving

  • Elk aspectmodel hanteert een consistente naamgeving.

  • Ken alle objecten aan de juiste bouwlaag toe.

  • Benoem alleen bouwlagen als IfcBuildingStorey.

Bouwlagen kunnen worden aangemaakt met de bouwlagenfunctie, deze krijgen automatisch de juiste naamgeving en entiteiten toegekend in IFC.

Het aantal bouwlagen kan worden bepaald door de onderste en bovenste bouwlaag in te stellen. Deze verschijnen in tabel-weergave met een aantal vaste en vrije hoogteparameters. De naam van de bouwlaag is automatisch conform ILS, maar kan ook gewijzigd worden.

Vul de bekende variabelen in zoals bouwlaaghoogte, dikte constructie etc. De snedehoogte bepaalt op welke hoogte de bouwlaag wordt doorgesneden wanneer deze geselecteerd wordt.

Na het bevestigen met ‘OK’ kan er door boven de bouwlagen knop te ‘zweven’ een bouwlaag uit een lijst actief worden gemaakt. Met de optie ‘Gebouw’ wordt het volledige hoogtebereik in beeld gebracht.

De hoogte-eigenschappen van een element worden ten opzichte van de actieve bouwlaag bepaald. Deze eigenschappen kunnen ook worden gezet op basis van de beschikbare variabelen:


Wanneer bouwlaaghoogtes worden aangepast, kan er bij het opslaan voor worden gekozen dat alle elementen in het model zich aanpassen aan de nieuwe bouwlaaginstellingen.

Correct gebruik van entiteiten

Gebruik voor het object de meest geëigende Entity en vul waar mogelijk aan met een TypeEnumeration

In het venster ‘Component eigenschappen’ kan op basis van de classificatie van een element de bijbehorende IFC-entiteit worden bepaald. Vervolgens kan ook het subtype (typeEnumeration) worden toegekend.

Structuur en naamgeving

Voorzie objecten consistent van de eigenschappen Name en Type. Zo maakt de combinatie duidelijk wat het representeert.

Elementen kunnen een naam toegewezen krijgen via de eigenschappenbalk aan de onderkant van het Adomi-venster. Deze naam dient uniek te zijn en kan daarom ook niet voor meerdere elementen in een selectie worden toegekend.

Classificatie systematiek

Voorzie objecten altijd van een viercijferige NL-SfB code volgens de laatst gepubliceerde versie.

In het venster Component eigenschappen kan de klasse op componentniveau op basis van de laag worden toegewezen.

Wanneer op componentniveau een hoofdgroep is toegewezen, bijvoorbeeld 22.00, dan kan er op niveau van de plaatsing binnen deze groep een verfijning worden toegepast via de eigenschappenbalk onder het Adomi-venster.

Gebruik propertysets

Gebruik voor het uitwisselen van eigenschappen wanneer mogelijk de PropertySets die buildingSMART voorschrijft in de internationale standaard.

Een groot deel van de common PropertySets van buildingSMART worden in Adomi op basis van elementeigenschappen automatisch toegewezen en geëxporteerd.

Indien er binnen een project afwijkende afspraken gelden is het mogelijk om vrije eigenschappensets te definiëren per project.

Doublures en doorsnijdingen

  • Binnen één aspectmodel zijn doublures nooit toegestaan.

  • In principe zijn doorsnijdingen van objecten binnen één aspectmodel niet toegestaan.

Zorg ervoor dat er tijdens het modelleren geen elementen door elkaar heen worden getekend.

Na exporteren van het model naar IFC, kan met Areddo een controle worden uitgevoerd op doorsnijdingen. Hierbij biedt Areddo de mogelijkheid om bepaalde filters toe te passen, zodat er een zinvolle controle kan worden uitgevoerd.

Ruimten

  • Ruimten zijn: volumes en ook oppervlakken, omsloten door werkelijke of theoretische grenzen, met een functie in een bouwwerk.

  • Maak van ruimten een IfcSpace en benoem de functie.

  • Gebruik voor het groeperen van ruimten in zones IfcZone.

Ruimtes worden in Adomi gedefinieerd met een ruimtecomponent, deze zijn meegeleverd met Abico, de BIM/MEP bibliotheek voor Adomi. De naam van een ruimte benoemt de functie.

Ruimtecomponenten kunnen ook zelf worden aangemaakt door een vlakvormig component met variabele hoogte te maken waarvan de code begint met ‘ARKSP’.

Na het plaatsen van het component met het gewenste volume en oppervlakte kan de zone en de functie worden toegekend via de eigenschap ‘Systeem’ in de eigenschappenbalk onder het Adomi-venster. Deze wordt als volgt genoteerd: ‘Zonenaam’ | ‘Ruimtenaam’.

De zones worden op deze manier automatisch gegroepeerd op basis van de zonenaam; hiervoor is geen verdere actie nodig.

Installatietechnische systemen

  • Groepeer installatietechnische objecten die tot hetzelfde systeem behoren wanneer van toepassing in een IfcSystem.

Met behulp van de functie ‘Selecteer stelsel’ kan een leidingstelsel worden geselecteerd. Nu kan voor het geselecteerde stelsel de eigenschap ‘Systeem’ worden opgegeven. Wanneer er al systemen zijn gedefinieerd in het project, dan zijn deze door middel van een keuzelijst te selecteren. Adomi exporteert deze systemen als ‘IfcSystem’.

Door middel van het ‘|’ scheidingsteken kunnen er ook subsystemen worden toegekend.

Bijvoorbeeld: ‘Verwarming | Aanvoer’

Dragend / niet dragend en Inwendig / uitwendig

  • Geef bij de objecten wanneer van toepassing aan of de eigenschap LoadBearing True of False is.

  • Geef bij de objecten wanneer van toepassing aan of de eigenschap IsExternal True of False is.

De eigenschappen 'dragend' en 'inwendig' kunnen worden bepaald in de eigenschappen-balk voor elementen in een actieve selectie. Dit zijn aan/uit schakelaars.

Adomi legt voor deze eigenschappen een verband met de klasse van het element. Wanneer deze eigenschappen niet bij een bepaalde klasse horen, kunnen deze ook niet gezet worden.

Brandveiligheid

  • Verwerk bij objecten wanneer van toepassing WBDBO-waardes én brandwerendheid m.b.t. bezwijken.

  • Gebruik de eigenschap FireRating voor de WBDBO-waarde.

De brandwerendheid van elementen kan via de onderbalk worden bepaald.

Hier is te kiezen uit de wbdbo-reeks in minuten of ‘geen’.

Adomi legt voor deze eigenschap een verband met de klasse van het element. Wanneer deze eigenschap niet bij een bepaalde klasse hoort, kan deze ook niet gezet worden.

Bouwfysische eigenschappen

  • Verwerk de relevante bouwfysische eigenschappen in de objecten.

Bouwfysische eigenschappen waarvoor IFC een ‘common property’ kent, kunnen via de onderbalk, voor relevante klassen, worden toegewezen.

Dit zijn bijvoorbeeld:

  • U-waarde

  • Infiltratie

  • Geluidwerendheid

Voor eigenschappen die geen ‘common property’ hebben in IFC kan gebruik gemaakt worden van de vrije eigenschappensets.

Materiaal

  • Voorzie alle objecten van een materiaal (IfcMaterial).

  • Kies bij samenstellingen het dominante materiaal.

  • Wees terughoudend met aanvullende eigenschappen in de naamgeving van het materiaal.

Het materiaal van een component kan worden toegekend in de dialoog voor het zetten van de componenteigenschappen.

Eerder opgegeven materialen zijn beschikbaar als keuzereeks.

Projectspecifiek

  • Bepaal projectspecifiek welke informatie nodig is voor de beoogde BIM-toepassingen en projectdoelstellingen.

Via het menu ‘Project > Definieer vrije eigenschappen sets’ kunnen per NL/SfB-klasse eigenschappensets worden bepaald.

Deze kunnen verschillende bronnen krijgen, zoals Adomi elementeigenschappen (hoogtes, aantallen etc). Er kunnen ook vrije eigenschappen worden opgegeven gerelateerd aan de $-teksten (variabelen) van een element. Deze kunnen in de vorm van een keuzereeks, schakelaar, tekst, geheel getal, of decimaal getal worden aangemaakt.

Wanneer een element binnen een klasse valt waaraan een vrije eigenschappenset is gekoppeld, is het mogelijk om met F2 of de knop ‘Type’ in de onderbalk de gedefinieerde eigenschappen voor dat element te zetten.