Gebruik het scrollwiel van de muis om in en uit te zoomen in de richting van de cursor.
Klik met de linker muisknop buiten de modelbox om deze volledig in beeld te brengen.
Houd de linkermuisknop ingedrukt tijdens het bewegen van de muis. Het model draait rond het rotatiepunt.
Houd de linkermuisknop ingedrukt vóór het bewegen van de muis, tot de cursor verandert in de sleep- of sleep/snede cursor. Buiten de modelbox verandert de cursor in de sleepcursor, en kun je in elke richting slepen terwijl je de linkermuisknop ingedrukt houdt. Binnen de modelbox verandert de cursor in de sleep/snede cursor. Om te slepen beweeg je de muis haaks op de richting van de snedepijlen. Een beweging in de richting van een snedepijl start het maken van een snede.
Boven de randen van de modelbox verandert de cursor in de kijkpuntcursor. Klik met de linker muisknop op het gewenste kijkpunt om te schakelen tussen kijkpunten.
Houd de linker muisknop ingedrukt op het gewenste snijpunt en start de muisbeweging nadat de cursor is veranderd in de sleep/snede cursor. Beweeg in de richting van de paarse pijlen om een snede te starten. Houd tijdens het snijden de linker muisknop ingedrukt en laat deze los om te stoppen met het maken van de snede.
Klik op de loopmodusknop om de loopmodus te activeren. Klik nogmaals om af te sluiten.
Gebruik het muiswiel om naar voor en achter te lopen in de richting van de cursor.
Houd de linker muisknop ingedrukt tijdens het bewegen om rond te kijken.
Houd de linkermuisknop ingedrukt en begin met bewegen nadat de sleepcursor verschijnt om te slepen.
Gebruik de pijltjestoetsen om naar voren, achter, links en rechts te bewegen.
Page Up: verhoog de loopsnelheid.
Page Down: verlaag de loopsnelheid of verhoog de achteruitsnelheid vanuit stilstand.
Activeer het 'Open' commando om de Windows Verkenner te starten. Blader naar de locatie en selecteer één of meerdere modellen en klik 'Open', of druk op Enter.
Activeer het 'Snel herladen' commando om een ADL bestand aan te maken. De volgende keer dat je het model laadt, zal Areddo in plaats daarvan het ADL bestand laden, dat tot 20 keer sneller laadt. Het is ook mogelijk om direct het ADL bestand te laden of het zonder het bijbehorende IFC bestand te versturen. ADL bestanden kunnen alleen met Areddo bekeken worden.
Het 'Perspectief' commando schakelt tussen een parallel en perspectief beeld van het model.
Het 'Schillenweergave' commando schakelt tussen het weergeven en verbergen van schillen in wanden.
Het 'Clashweergave' commando schakelt tussen normale en clashweergave. Na de eerste keer uitvoeren van het commando begint de clashdetectie. De voortgang van het proces is weergegeven in de rechter bovenhoek. De detectie pauzeert tijdens muisbewegingen.
Het 'Isoleer modelbox' commando past de modelbox om het model.
Het 'Ongedaan maken' commando maakt de laatst uitgevoerde actie ongedaan. Sneltoets voor deze actie: Ctrl + Z.
Het 'Highlights' commando schakelt het highlighten van objecten onder de cursor aan en uit.
Het 'Alles weergeven' commando toont ook alle verborgen items in het model.
Het 'Sleepactie' commando start een sleepactie. Na deze actie schakelt het commando automatisch uit.
Het 'Snedeactie' commando start een snedeactie. Na deze actie schakelt het commando automatisch uit.
Het 'Meten' commando schakelt de meetfunctie in of uit. Wanneer deze aan staat, kan er op lijnen en punten een begin en een eindpunt gemarkeerd worden. De afstand tussen deze twee punten wordt in millimeters afgebeeld. Na een meting kan direct een volgende meting worden uitgevoerd.
Het 'Zonpositie' commando past de zonpositie toe in de actieve kijkrichting.
Het 'Schaduw' commando schakelt de weergave van schaduwen in of uit.
Het 'Verberg object' commando verbergt het actieve object. Gebruik het 'Toon alles' commando in de knoppenbalk rechts om verborgen objecten weer te tonen. Of gebruik de – en + toetsen op het toetsenbord. Houd de Ctrl-toets vóór het openen van het objectmenu ingedrukt om alle objecten van het geselecteerde type te verwijderen.
Het 'Isoleer object' commando past de modelbox om het actieve object.
Het 'Uitlijnen modelbox' commando, verdraait de modeldoos in lijn met de oriëntatie van het actieve object.
Klik op het gewenste datatype om de informatie te tonen op het dataveld. Klik op het actieve datatype om het dataveld te sluiten.
Om de eigenschappen van elementen te bekijken, open je het Pset (property set) dataveld en beweeg je de cursor over de objecten in het model. De eigenschappen van de objecten worden live weergegeven in het Pset dataveld.
Selecteer de filtervakken in de datavelden om elementen te filteren.
Selecteer het algemene filtervak in de bovenbalk om alle filtervakken in het actieve dataveld in en uit te schakelen. Wanneer er geen actief dataveld is, is het algemene filtervak op alle datavelden van toepassing.
Wanneer een datatype is gefilterd, verschijnt de filterschakelaar links van de datatypeknop. Klik met de linker muisknop op de filterschakelaar om de filter van het bijbehorende dataveld aan en uit te zetten.