Vormvast/parametrisch

Vormvaste componenten (type 2) dienen voor het representeren van objecten die geheel vormvast zijn, bijvoorbeeld sanitair, of die bepaalde variabele afmetingen hebben, bijvoorbeeld maatvarianten van een kozijn. Een vormvaste component is een bundeling van elementen, waarvan de vorm volledig in de definitie bepaald is.

Een parametrische component (type 2P) is een bundeling van elementen, waarvan bepaalde, in de definitie gekozen afmetingen bij de plaatsing ingesteld kunnen worden, met behulp van controlepunten.

Eigenschappen van de definitie

  • Het referentie-element van de definitie heeft al dan niet controlepunten.

  • Een type 2 component zonder controlepunten is vormvast, een type 2 component met 1 tot maximaal 30 controlepunten is parametrisch (type 2P).

  • Het aantal controlepunten wordt in het programma aangeduid met het achtervoegsel '.#', waarbij '#' staat voor het aantal controlepunten.

  • Het referentie-element van de definitie heeft tot maximaal 120 referentiepunten. Dit zijn hulppunten die onder meer worden gebruikt door erop te klikken bij het invoeren van punten van andere elementen, waarbij de automatisch snap-functie exact op deze punten aangrijpt.

  • Referentiepunten worden wel op het scherm, maar nooit op papier afgebeeld.

  • De definitie kan als eigenschap hebben dat iedere nieuwe plaatsing automatisch geklapt wordt, om de X- of om de Y-as . Deze eigenschap wordt in het programma aangeduid met het achtervoegsel 'x' of 'y'.

  • Een type 2 component kan een projectiecomponent zijn. Deze eigenschap wordt in het programma aangeduid met het achtervoegsel 'p' (niet te verwarren met de hoofdletter P van parametrisch).

  • Een type 2 component kan een openings- of inkortcomponent zijn (zie de informatie over het oplosgedrag). Deze eigenschappen worden in het programma aangeduid met de achtervoegsels 's' en 'i'.

  • Alle genoemde eigenschappen worden opgeslagen bij het referentie-element in de componentdefinitie.

Parametrisering

Parametrisering werkt als volgt:

  • Voor de X- en Y-waarde van ieder punt, van ieder element in de componentdefinitie is vastgelegd bij welk controlepunt deze hoort is en wat de afstand tot dit punt is.

  • De X- en de Y-coördinaat van een punt kunnen ten opzichte van verschillende controlepunten geparametriseerd zijn.

  • Deze parametrisering wordt bepaald bij het afsluiten van een actieve componentdefinitie, die één, of meer controlepunten heeft.

  • Iedere coördinaat wordt gekoppeld aan het controlepunt dat op het moment van afsluiten het dichtst bij ligt.

  • Wanneer meerdere controlepunten op dezelfde afstand van een punt liggen, wordt dit punt geparametriseerd ten opzichte van het controlepunt met het laagste volgnummer.

  • Het basispunt van de component is altijd het eerste controlepunt, punt '0'.

  • Referentiepunten worden ook geparametriseerd.

  • Bij de plaatsing van een geparametriseerde component wordt voor ieder controlepunt een lokale positie vastgelegd, die willekeurig verschoven kan zijn ten opzichte van de positie van het overeenkomstige controlepunt in de definitie.

  • Bij het afbeelden van de plaatsing wordt voor ieder punt, van ieder element in de definitie, de lokale positie berekend, zodat het op de vastgelegde afstand van de lokale posities van de bijbehorende controlepunten wordt weergegeven.

Midden-parametrisering

Wanneer een punt van een element in de definitie van een parametrische component precies tussen de twee dichtstbijzijnde controlepunten in ligt, wordt dit ook bij de plaatsing gehandhaafd. Of een punt midden tussen twee controlepunten ligt wordt apart bepaald voor de X- en de Y-richting. Een punt kan voor de ene as halverwege liggen, terwijl het voor de andere as met een vaste afstand aan één controlepunt gekoppeld is.

Symmetrische parametrisering

Wanneer alle controlepunten in het lokale assenstelsel van de component positieve X- en/of Y-coördinaten hebben, dan is automatisch ook symmetrische parametrisering van toepassing. De punten van elementen in de componentdefinitie die aan de negatieve kant van het assenstelsel liggen worden dan gekoppeld aan de controlepunten die het dichtste bij zouden liggen als de negatieve coördinaten positief zouden zijn.

Eigenschappen van de plaatsing

  • De positie en rotatie van de plaatsing wordt gedefinieerd door een PCS.

  • De plaatsing kan geklapt worden (90 graden om de lokale X- of Y-as geroteerd).

  • Als de definitie parametrisch is, dus één of meer controlepunten heeft, moet de plaatsing een gelijk aantal controlepunten hebben.

  • Alle controlepunten en het PCS kunnen onafhankelijk van elkaar verplaatst worden. Hierdoor kan een vrijwel onbeperkt aantal maatvarianten van de definitie voorgesteld worden.

  • Als de definitie voldoet, kan de plaatsing op een lijnvormige component-plaatsing (type 3) worden 'ingevoegd'.

Geklapte componenten

Als de plaatsing geklapt is, kunnen alleen de in geklapte toestand zichtbare coördinaten gewijzigd worden (Bij klappen om de lokale X-as alleen de X-coördinaat en bij klappen om de lokale Y-as alleen de Y-coördinaat).

Bij het direct geklapt plaatsen van een parametrische component worden alleen de coördinaten van het zichtbare assenstelsel met behulp van de ingevoerde punten bepaald. De andere worden uit de definitie gehaald. Bij klappen om de lokale X-as wordt dus alleen de X-coördinaat bij het plaatsen bepaald en wordt de Y-coördinaat uit de definitie gehaald.

In-één-richting parametrische componenten

Een parametrische component met één controlepunt op de X-as wordt alleen in X-richting geparametriseerd. Bij het plaatsen en later bij het verplaatsen van dit controlepunt bij een componentplaatsing, wordt automatisch ook de hoek van het PCS van de plaatsing aangepast, zodat dit altijd in de richting van het controlepunt blijft staan en het controlepunt altijd op de lokale X-as blijft liggen. Bij het plaatsen van dergelijke componenten wordt daarom het invoeren van het richtingbepalende punt van het PCS overgeslagen; de richting wordt immers bepaald bij het invoeren van het controlepunt.