Bouwlagen

Functie

Bouwlagen aanmaken en selecteren. Elke bouwlaag kent een aantal vaste en vrije variabelen die kunnen worden gebruikt voor het bepalen van hoogteattributen van componenten.

Bouwlagen instellen

  • Door te klikken op de knop Bouwlagen in de BIM-werkbalk, verschijnt de dialoog Bouwlagen.

  • Hiermee kan het aantal bouwlagen worden gekozen, evenals de verschillende hoogten voor de bouwlagen.

Aantal bouwlagen

  • Het aantal bouwlagen wordt bepaald door aan de onderzijde van de dialoog de onderste en de bovenste bouwlaag te kiezen.

  • Daarbij loopt het bereik van de onderste bouwlaag van -9 t/m 0, het bereik van de bovenste van 0 t/m 99.

  • Het aantal kan worden ingesteld door op de knop te drukken en de juiste waarde te kiezen, maar ook door aan het muiswieltje te draaien terwijl de muispointer boven de betreffende knop staat. N.B. Een gebouw bestaat dus minimaal uit 1 bouwlaag, de begane grond.

Instellingen per bouwlaag

Elke bouwlaag kent de volgende waarden:

  • Bouwlaaghoogte: de bouwlagen worden gedefinieerd door het opgeven van de bouwlaaghoogte. Het uitgangspunt is het hoogteverschil tussen de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee bouwlagen.

  • Snedehoogte: de waarde voor snedehoogte is relatief t.o.v. de afgewerkte vloer en bepaalt de bovenkant van de kijkdoos bij het selecteren van de betreffende bouwlaag.

  • Dikte afwerkvloer: de dikte van de afwerkvloer op deze verdieping.

  • Dikte constructie: de dikte van de vloerconstructie op deze verdieping. Deze dikte bepaalt met de dikte van de afwerklaag samen de hoogte van de onder- en bovenkant van de constructie.

  • Bovenkant constructie: de hoogte van de bovenkant van de constructie. Wordt automatisch bepaald door: 0 - dikte afwerkvloer.

  • Onderkant constructie: het niveau van de bovenliggende bouwlaag. Wordt automatisch bepaald door: bouwlaaghoogte - dikte constructie - dikte afwerkvloer.

  • Onderkant kozijn: de hoogte van de onderkant van het kozijn, relatief ten opzichte van de bovenkant van de afgewerkte vloer.

  • Onderkant plafond: de hoogte van de onderkant van het plafond, relatief ten opzichte van de bovenkant van de afgewerkte vloer.

  • Daarnaast kunnen 4 parameters (variabelen) vrij benoemd en per bouwlaag ingevuld worden.

Gebouw- en bouwlaagspecifieke waarden

  • Bij de regel Gebouw kan een standaardwaarde voor alle bouwlagen worden ingevuld.

  • Het is mogelijk om voor individuele bouwlagen uitzonderingen op te geven.

Toepassen van bouwlaaginstellingen

  • De ingevulde waarden voor de bouwlagen worden toegepast bij het kiezen voor [OK].

  • Wanneer er wijzigingen zijn doorgevoerd, komt de vraag omhoog of de hoogtes in het model moeten worden bijgewerkt.

    • Kies hier voor [Ja] wanneer de hoogtes van de elementen in het model moeten worden aangepast op basis van de nieuwe instellingen.

    • Kies in het andere geval voor [Nee].

Kiezen van bouwlagen

  • Als de muisaanwijzer boven de bouwlaagknop in de BIM-werkbalk staat, dan vouwt de lijst van bouwlagen uit.

  • Door op een bouwlaag te klikken wordt deze als zichtbare en actieve bouwlaag gekozen.

  • De onderzijde van de kijkdoos gaat daarbij naar de onderzijde van de constructie, de bovenzijde naar de opgegeven hoogte van het snedevlak.

  • Alle waarden tussen de onderkant van de constructie van de vloer onder de bouwlaag en de onderkant van de constructie van de vloer boven de bouwlaag worden tot de bouwlaag gerekend. Dus niet alleen leidingwerk dat zich in de dekvloer bevindt, maar ook leidingwerk wat zich in de constructievloer (bijvoorbeeld appartementsvloer) bevindt.

  • Het werkvlak gaat automatisch naar het 0-vlak van de geselecteerde bouwlaag.

  • Met de knoppen PageUp en PageDown op het toetsenbord kan er ook worden geschakeld tussen de verschillende bouwlagen.

  • Ook tijdens het verplaatsen/kopiëren van elementen kan er worden geschakeld van bouwlaag. De actieve selectie zal dan meegenomen worden naar de actieve bouwlaag.

Invoeren van hoogte-attributen

  • Zowel de hoogte van het referentievlak als de hoogte van het bovenvlak zijn relatief ten opzichte van de gekozen bouwlaag.

  • Dat geldt niet voor de elementhoogte, die altijd relatief is ten opzichte van de hoogte van het referentievlak.

  • De absolute hoogte van de actieve bouwlaag is weergegeven in de statusbalk boven de tekening, tussen haakjes achter de Z-coördinaat.

  • Bij de invoer van hoogtes van componentplaatsingen kan een getal worden ingegeven, maar ook een keuze worden gemaakt uit de gedefinieerde standaardhoogten van de betreffende bouwlaag:

    • Verdiepinghoog: wanneer het referentievlak van een element 0 is, kan bij het bovenvlak deze optie worden geselecteerd. Hiermee krijgt een element de volledige hoogte van de actieve bouwlaag.

    • Bovenkant constructie, aangeduid als: bkC

    • Onderkant constructie, aangeduid als: okC

    • Onderkant kozijn, aangeduid als: okK

    • Onderkant plafond, aangeduid als: okP

    • De 4 vrije parameters, aanduiding bepaald door de eerste 3 tekens van de paramaternaam zoals gedefinieerd in de bouwlagen instellingen.

  • Zie hoogte-eigenschappen voor meer informatie over hoogte-invoer.

Bouwlagen en 2D-plattegronden

Bouwlagen kunnen ook gebruikt worden in situaties waarin geen sprake is van een geïmporteerd 3D-model. In de video wordt uitgelegd hoe bouwlagen in combinatie met boven elkaar uitgelijnde 2D-plattegronden van de verschillende verdiepingen kunnen worden ingezet.