Lijnvormig
Lijnvormige componenten zijn van het type 3 of 3+. Ze zijn bedoeld voor objecten die een vaste doorsnede 'in de breedte' hebben, maar die willekeurig verlengd kunnen worden en eventueel ook de hoek om kunnen gaan. Dit zijn bijvoorbeeld wanden en leidingen.
Een lijnvormige component kan twee soorten elementen bevatten; uitbreidbare en niet-uitbreidbare. Het kan gaan om lijnvormige en vlakvormige elementen, waarbij in de definitie alleen de lokale Y-coördinaat van belang is. De vorm in de richting van de lokale X-as wordt pas bij de plaatsing bepaald. Zo kan bijvoorbeeld de dikte van een wand in de definitie vastgelegd worden, terwijl de plaats, richting, lengte en hoeken van de wandsegmenten door plaatsingen van de component worden bepaald.
De niet-uitbreidbare elementen in de definitie gedragen zich bij de plaatsing net als bij vormvaste componenten.
Verschil tussen type 3 en type 3+
Adomi kent twee varianten van de lijnvormige component, aangeduid met 3 en 3+. Deze worden vrijwel identiek gedefinieerd, maar verschillen in de manier waarop ze geplaatst worden en hoe de plaatsingen zich gedragen.
Een type 3 component wordt geplaatst als een polylijn. Een plaatsing kan dus uit meerdere segmenten bestaan, al dan niet met bogen. Tussen de opeenvolgende segmenten worden de juiste hoekaansluitingen gemaakt. Een type 3 plaatsing wordt niet beïnvloed door andere elementen.
Een plaatsing van een type 3+ component is een 'los' recht segment, of een 'losse' cirkelboog. Wanneer de component gedefinieerd is als '3s', maakt Adomi bij het weergeven van deze segmenten automatisch aansluitingen met andere 3s-segmenten. Dit kunnen zowel gelijkwaardige aansluitingen zijn, waarbij de segmenten 'naadloos' gekoppeld worden, als ongelijkwaardige aansluitingen, waarbij het ene segment wordt ingekort tegen het andere segment.
Het is ook mogelijk automatisch openingen op type 3+ plaatsingen te maken met speciale type 2 componenten. Zie meer hierover in de informatie over oplosgedrag.
Het grote verschil tussen type 3+ en type 3 componenten is dus dat 3+ plaatsingen automatisch 'intelligent' reageren op andere elementen. Dit biedt voordelen:
Een type 3 component maakt alleen gelijkwaardige hoekaansluitingen binnen de plaatsing zelf, een type 3+ component maakt daarnaast hoekaansluitingen met andere plaatsingen, evenals gelijkwaardige T-aansluitingen en kruisingen.
Doordat bij doorgaande lijnvormige objecten, bijvoorbeeld wanden, iedere sectie een individueel element is, is het geen probleem aparte secties te wijzigen, wissen, of toe te voegen.
Alle wanden in een gebouw kunnen zodanig worden geplaatst dat ze eindigen op (kruispunten van) stramienlijnen. Wanneer op een stramienlijn een ander type wand ligt, worden de eindigende wanden correct ingekort. Als wanddefinities worden gewijzigd, waarbij ook de dikte veranderd, zullen de aansluitingen toch correct blijven.
Applicaties die automatisch de omtrek van ruimten proberen te bepalen zullen minder moeite hebben gesloten gebieden te identificeren, doordat alle wanden die de ruimten omsluiten volledig op elkaar aansluiten, als ze van hartlijn naar hartlijn getekend zijn.
Tekeningen zien er duidelijker uit, doordat er geen scheidingslijnen afgebeeld worden tussen segmenten van hetzelfde wandtype, maar wel op andere uiteinden.
Eigenschappen van de definitie
Een component is een type 3+ als het de eigenschappen automatisch aansluiten en/of inkorten heeft. Afzonderlijk worden deze eigenschappen worden in het aangeduid met de achtervoegsels 's' en 'i'. Type '3+' kan dus '3s', '3i', of '3si' betekenen. Deze eigenschappen zijn als elementeigenschap gekoppeld aan het referentie-element in de componentdefinitie.
Het referentie-element bevat het plaatsingspunt en eventueel referentiepunten (meestal twee). Van deze referentiepunten heeft alleen de lokale Y-coördinaat betekenis. Bij standaard type 3 componenten dienen ze bij de plaatsing als hulpmiddel voor punt- en lijnsnap. Bij type 3s componenten dienen ze daarnaast ook om de offset aan te geven waartegen plaatsingen van andere type 3s componenten verkort of verlengd worden.
Wanneer in een type 3s meer dan twee referentiepunten aanwezig zijn, zijn de buitenste punten bepalend. Wanneer de referentiepunten niet op exact dezelfde afstand van het basispunt staan is de wand asymmetrisch, wat invloed heeft op het soort aansluitingen dat gemaakt kan worden.
Het grafische gedeelte van de definitie kan uit de volgende 'uitbreidbare' elementen bestaan:
Veelhoeken (primitieven of type 4 componenten) met twee punten. De Y-coördinaat van het ene punt is de negatieve offset en de Y-coördinaat van het andere punt is de positieve offset. De veelhoeken moeten de juiste arcering en omranding hebben. Deze omranding wordt gedeeltelijk niet afgebeeld bij geplaatste segmenten waar de sluitlijn onderdrukt wordt. Wanneer deze veelhoek geen primitieve maar een type 4 component is met twee punten dan is er verschil of de veelhoek de eigenschap ‘gesloten’ of de eigenschap ‘open’ heeft. Als de veelhoek ‘gesloten’ is (het normale geval) dan wordt de hele omhullende getekend. Wanneer de veelhoek ‘open’ is dan wordt bij een type 3 van de omhullende de sluitlijn, dat is het uiteinde/kopschotje bij het beginpunt, niet getekend. Bij een type 3+ wordt dan één zijkant van de omhullende niet getekend, namelijk die met de offset van het eerste punt. Het tekenen van uiteinden en kopschotjes wordt bij een type 3+ bepaald door het automatisch aansluitgedrag (s of i eigenschap) en door het invoeggedrag. Om de component ook voor 3D-modelleren te kunnen gebruiken is het nodig dat veelhoeken een variabel bovenvlak hebben.
Horizontaal geplaatste type 3s componenten. Het PCS kan verticaal verschoven zijn ten opzichte van het basispunt van de definitie.
Polylijnen of type 3 componenten, horizontaal geplaatst met twee punten. De Y-coördinaten van de punten kunnen verschoven zijn ten opzichte van het basispunt. Deze lijnen worden alleen als 'zijlijnen' afgebeeld, niet als sluitlijn. Om zichtbare sluitlijnen te krijgen moet de definitie een veelhoek of type 4 plaatsing met zichtbare omranding bevatten.
Profielen: Een speciale plaatsing van een component type 2 met variabele hoogte. Plaats het component type 2 op de oorsprong, geef het element variabele hoogte en klap de component daarna over de Y-as. Het component type 2 bevat de definitie van de profielvorm in de vorm van een lijn- of vlakvormige plaatsing van een materiaalstijl met variabele hoogte.
Naast deze uitbreidbare elementen kunnen er ook andere elementen worden opgenomen. Deze worden in ongewijzigde vorm bij het eerste punt van iedere plaatsing afgebeeld.
Eigenschappen van de plaatsing
Componenten van het type 3 en type 3+ worden met verschillende elementtypen geplaatst:
Een plaatsing van een type 3 heeft dezelfde eigenschappen als een polylijn of als een lijnvormige rechthoek of als een lijnvormige cirkel. De plaatsing als polylijn kan dus twee of meer punten hebben en verschillende soorten bogen bevatten.
Een plaatsing van een type 3+ is een enkelvoudig recht segment of een enkelvoudige cirkelboog. Een recht segment bestaat uit een PCS dat het startpunt en de richting bepaalt en één controlepunt dat de lengte van het segment bepaalt. Een boogsegment bestaat uit een PCS dat het middelpunt bepaalt en drie controlepunten. Het eerste controlepunt bepaalt de straal van de boog en de overige punten bepalen de begin- en de eindhoek van de boog.
Wanneer een type 3+ geplaatst wordt als een polylijn of als een lijnvormige rechthoek of als een lijnvormige cirkel dan wordt dit element automatisch gesplitst in enkelvoudige rechte segmenten en/of cirkelboog segmenten.
Bij ieder hoekpunt van een type 3(+) plaatsing worden de referentiepunten van de definitie herhaald. Ze worden dan afgebeeld op dezelfde afstand in lokale Y-richting als waarmee ze in de definitie staan (gecorrigeerd voor hoekovergangen). Al deze punten zijn gevoelig voor selectie en automatische snap. Ook de denkbeeldige lijnstukken tussen herhaalde referentiepunten, parallel aan de plaatsingslijn, zijn gevoelig voor automatische snap.
Op een lijnvormige plaatsing kunnen type 2 (of 1) componenten worden ingevoegd. Zie de informatie over oplosgedrag.
De s-eigenschap
De s-eigenschap is bepalend voor het maken van gelijkwaardige en ongelijkwaardige aansluitingen.
Geplaatste type 3+ componenten zijn gelijkwaardig als ze dezelfde componentcode hebben en zowel een gelijk referentie- als bovenvlak hebben. Hoeken worden aaneengesloten als de eindpunten van twee of meer gelijkwaardige componentplaatsingen die de s-eigenschap hebben samenvallen. Ook waar twee gelijkwaardige segmenten elkaar kruisen en waar het eindpunt van één segment op de plaatslijn van een ander segment ligt (T-aansluiting) worden ze aaneengesloten. Bij deze aansluitingen worden geen sluitlijntjes afgebeeld, maar bij alle andere uiteindes wel.
Als de componentdefinitie asymmetrisch is (de positieve en de negatieve offset van de buitenste referentiepunten zijn ongelijk), worden gelijkwaardige aansluitingen alleen gemaakt voor samenvallende uiteinden waar de positieve en negatieve offsets kloppen, T-aansluitingen worden dan behandeld als ongelijkwaardige aansluiting en kruisingen worden genegeerd.
Als type 3+ plaatsingen met de s-eigenschap niet aan de bovenstaande voorwaarden voor gelijkwaardigheid voldoen, worden alleen T-aansluitingen opgelost. Het lijnsegment dat eindigt op een ander segment wordt ingekort met de dikte van het doorgaande segment. Deze dikte wordt bepaald in door de referentiepunten in de definitie van de component.
Een uiteinde kan ook langer gemaakt worden, als het doorgaande segment asymmetrisch is en alle referentiepunten aan de andere kant van de plaatslijn heeft liggen.
De i-eigenschap
Naast de s-eigenschap is er ook de i-eigenschap. Een type 3 component kan deze eigenschappen afzonderlijk, of beide hebben.
Type 3+ componenten met alleen de i-eigenschap (3i) worden op dezelfde manier geplaatst als type 3s componenten, maar ze worden niet automatisch aangesloten op andere 3+ segmenten. Wel worden de uitenden automatisch ingekort tegen speciale type 2i-inkortcomponenten, zie de informatie over oplosgedrag. Dit type is vooral geschikt voor het representeren van leidingen waarvan de segmenten altijd met hulpstukken aangesloten worden op andere segmenten.
Type 3+ componenten met zowel de s- als de i-eigenschap (3si) hebben al het gedrag van type 3s en type 3i componenten, met nog één extra: als een 3si segment hetzelfde eindpunt heeft als een 3s segment, gebeurt hetzelfde als bij een T-aansluiting: het 3si segment wordt ingekort tegen de dikte van het 3s segment. Dit type is bijvoorbeeld geschikt voor niet-dragende binnenwanden, die altijd verdreven worden door buitenwanden, kolommen en dragende wanden.
Samenvatting relaties type 3s en 3si
De onderstaande tabellen geven weer hoe gelijke en ongelijke type 3s en 3si componentplaatsingen op elkaar reageren.
Hoekaansluiting | Zelfde code en hoogte | Andere 3s | Andere 3si |
---|---|---|---|
Van 3s met: | Gelijkwaardig aansluiten | ||
Van 3si met: | Gelijkwaardig aansluiten | (Scheef) inkorten |
T-aansluiting | Zelfde code en hoogte | Andere 3s | Andere 3si |
---|---|---|---|
Van 3s tegen: | Gelijkwaardig aansluiten | (Scheef) inkorten | (Scheef) inkorten |
Van 3si tegen: | Gelijkwaardig aansluiten | (Scheef) inkorten | (Scheef) inkorten |
Type 3i-componentplaatsingen hebben geen relaties met andere type 3+ componenten.
Opmerkingen
Oplossingen zijn visueel, niet procedureel.
Alle type 3+ aansluitingen worden door Adomi visueel gemaakt, op grond van de posities van type 3+ componentplaatsingen en de eigenschappen van hun definities.
Bij de geplaatste type 3+ segmenten hoeven geen speciale eigenschappen te worden toegekend.
Adomi verplaatst geen punten en kent geen verborgen attributen toe tijdens wijzigingsacties. Het programma kijkt alleen maar naar de huidige posities en componentdefinities van elementen op het moment van afbeelden.
Er zijn geen speciale commando's voor het beïnvloeden van aansluitingen en openingen; de weergave op het scherm wordt volledig automatisch aangepast na iedere maak- en wijzigactie, inclusief het wijzigen van een componentdefinitie.
Oplossingen zijn onafhankelijk van zichtbaarheidinstellingen.
De instellingen voor zichtbare lagen, nivo en aspect hebben geen invloed op het wel of niet maken van oplossingen.
Als bijvoorbeeld de laag van één 3s segment uitstaat, wordt een ander segment dat er tegenaan ligt nog steeds ingekort tegen het onzichtbare segment.
Hoekoplossingen zijn afhankelijk van snede en aanzicht.
Het kenmerk diepte van een plaatsing van een type 3+ component bepaalt mede of er een hoekoplossing wordt gemaakt bij ontmoeting van twee gelijke componenten.
Er wordt namelijk alleen een hoekoplossing gemaakt wanneer beide componenten in snede- of in hangendweergave of beide in één van de aanzichtenweergave staan.
Oplossingen worden binnen lokaal bereik gemaakt.
De automatische aansluitingen worden uitsluitend binnen lokaal bereik gemaakt.
Dat wil zeggen dat alle elementen die rechtstreeks in de tekening geplaatst zijn op elkaar aangesloten kunnen worden, maar niet op elementen in referentietekeningen of binnen componenten.
De oplossingen worden wel binnen iedere referentietekening en referentieview apart gemaakt.
Oplossingen worden ook lokaal binnen type 2 componenten gemaakt, maar niet binnen parametrische (type 2P), schaalbare (type 1) en overige componenttypen.
Aansluitingen in 3D: hoogtes moeten gelijk zijn.
Als twee type 3s(i) segmenten aansluiten in het XY-vlak en geheel of gedeeltelijk overlappen in de Z-richting, wordt een automatische oplossing gemaakt.
Segmenten worden alleen gelijkwaardig aangesloten als de codes en de referentiehoogten en de elementhoogten identiek zijn.
In alle andere gevallen worden de elementen als ongelijkwaardig beschouwd en wordt alleen de automatische T-aansluiting gemaakt en de ongelijkwaardige hoekoplossing.
Boogsegmenten zijn altijd rond.
Type 3+ boogsegmenten zijn altijd 'rond', er is geen mogelijkheid het aantal zijden in te stellen, zoals bij bogen in polylijnen.
Wanneer gebruik te maken van het standaard type 3.
Het gewone type 3 is nuttig voor componenten die niet worden verondersteld te reageren op andere segmenten of openingen, zoals stramienlijnen.
Type 3 componentplaatsingen worden ook wat sneller afgebeeld dan type 3+ componentplaatsingen.
Via Component eigenschappen bewerken kun je een lijnvormig type 3 component instellen om afgerond (flexibel) te tekenen: Door het volgen van dit stappenplan kan een polylijn flexibel gebruikt worden in het platte vlak:
Plaats een component als polylijn op een willekeurige plaats en beëindig de plaatsing.
Selecteer de geplaatste component en kies Component eigenschappen bewerken.
Onderaan, bij Afronden, kunnen de gegevens met betrekking tot het flexibel tekenen worden ingevuld:
Vul bij Straal afronding in wat de straal is van de cirkelboog die op de plaats van een hoek weergegeven moet worden.
Vink [✓] Flexibel aan om aan te geven dat je flexibel wilt tekenen.
Vul desgewenst bij Offset en rand de lengte in van het stuk dat aan het begin en einde van de slang recht getekend moet worden voor er een bocht begint, om zo te garanderen dat de slang recht op een aansluitpunt aankomt.
Vul desgewenst bij Aantal zijden? een waarde tussen -120 en 120 in om aan te geven met hoeveel zijden de cirkelbogen getekend moeten worden:
Bij 0 wordt het maximaal aantal zijden genomen, waarbij de cirkelbogen zo goed mogelijk worden afgerond.
Bij een positieve waarde wordt het aantal zijden van de cirkelbogen voor zowel 2D- als 3D-weergave bepaald.
Bij een negatieve waarde wordt alleen het aantal zijden van de cirkelbogen in 3D-weergave bepaald. In de 2D-weergave blijven de bogen vloeiend afgerond.
Kies [OK] om het bewerken van de componenteigenschappen te beëindigen.
Plaats het bewerkte component opnieuw: nu wordt de polylijn flexibel geplaatst volgens de ingevoerde instellingen.
Type 3 componenten kunnen op een specifieke manier worden gemaakt en geplaatst, zodat je een flexibele slang kunt modelleren met een horizontale of verticale begin- en eindvector.
Maak hiervoor een nieuw lijnvormig component aan met 1 referentiepunt, dat dezelfde X- als Y-afstand heeft ten opzichte van het plaatsingspunt (45 graden).
De X-waarde bepaalt de radius van de uiteindelijke slang.
Teken van het plaatsingspunt naar het referentiepunt een lijn met een materiaalstijl die het uiterlijk van de slang bepaalt en geef deze lijn een variabele hoogte.
Sluit vervolgens het component en plaats het als een polylijn met 4 punten.
De eerste twee punten bepalen de beginvector, de laatste twee punten de eindvector.
Plaats je de twee punten van de begin- of eindvector, na het plaatsen van alle punten, op elkaar, dan kies je voor een verticaal begin of eind.
De positieve of negatieve elementhoogte van de geplaatste component bepaalt de hoogte die overbrugd wordt door de slang.